Grijs Verleden (Chris van der Heijden)
Geplaatst: 04 feb 2004, 13:41
(Deze recensie is geschreven door Jef Abbeel. Ik plaats deze recensie met zijn toestemming.)
Titel: Grijs verleden
Ondertitel: Nederland en de Tweede Wereldoorlog
Schrijver: Chris van der Heijden
Uitgeverij: Olympus/Contact & Veen, Amsterdam & Antwerpen, 2003
ISBN: 90-254-1589-X; € 15,- (achtste druk, goedkope uitgave)
blz: 470 p.
taal: Nederlands
kernwoorden: collaboratie, Nederland, verzet
beschrijving van de inhoud:
“Grijs Verleden” is een boek van Chris van der Heijden. Zijn boek verscheen in 2001, had veel succes en is daarom in een drietal goedkope versies heruitgegeven in 2003: nu dus 470 bladzijden voor €15,-.
De auteur geeft eerst een inleidend deel over het Interbellum (blz. 19-108). Dan behandelt hij in twee delen (1940-1942, 1942-1945) heel het oorlogsgebeuren (p. 109-342) en bekijkt tenslotte de reacties op de oorlog vanaf 1945 tot 2000.
In de twee delen over de oorlog legt hij uit hoe het Duitse bestuur in elkaar stak, hoe het aanvankelijk zacht was, maar dan harder werd onder druk van de oorlog tegen de geallieerden, welke vormen van collaboratie en verzet er waren, hoe kleine mensen en heel veel zwakkelingen vooral druk bezig waren met hun eigen zaken. Hij is niet mals in zijn bewoordingen: de houding van de overgrote meerderheid was er geen van 'luctor et emergo', ik strijd en ik kom te boven, maar van 'non luctor et emergo, sed fluctuo et fluo', ik vecht niet en kom niet te boven, maar ik dobber en blijf drijven (blz. 16 en 129).
Anders geformuleerd: zeer weinig Nederlanders hadden vanaf het begin de moed om krachtig nee te zeggen tegen de Duitsers; verreweg de meesten legden zich neer bij de toestand die hun overkwam. De consensus na de oorlog, belichaamd in het werk van De Jong, was er één van overwinnaars en gaf aan de toekomst een morele basis: wie fout was geweest, werkte hier niet aan mee. Die consensus bevorderde ook dat Nederland weer spoedig tot bloei kwam en bleef bloeien.
Los van het schuldvraagstuk, behandelen de delen II en III ook omstandig het dagelijkse leven. Met statistieken en dagboekfragmenten toont Van der Heijden, net zoals Klemann, aan dat de jaren '40-'41 normaal waren, in sommige opzichten zelfs beter dan de jaren '30, maar dat ze in het geschiedenisbeeld overschaduwd werden door de laatste, harde jaren.
Deel IV gaat over de verwerking of de naoorlogse bezinning over de vraag waarom zoveel joden omgekomen waren, over de diepere betekenis van de Tweede Wereldoorlog voor de geschiedenis van Nederland en van de wereld, over de uniciteit van de misdaden, het onvermogen om er in bepaalde omstandigheden iets aan te verhelpen. Hij verwijst daarbij naar Joegoslavië in de jaren '90.
Verder bespreekt hij de repressie, de uitgesproken straffen, het boek van Presser (“Ondergang”, 1965), het huwelijk van Beatrix en Claus, bekende Nederlanders (onder andere Luns) van wie later uitlekte dat ze NSB-er waren geweest of tijdens de oorlog aan de verkeerde kant hadden gestaan.
Beoordeling.
Chris van der Heijden schrijft vlot en geeft vooral een knappe, veelzijdige en tamelijk genuanceerde synthese van het dagelijks leven tijdens de bezetting. Hij synthetiseert ook het recente wetenschappelijk onderzoek, sinds Hans Blom en Jan Bank in de jaren '80 een eerste aanzet gaven tot een meer genuanceerde kijk.
De interpretatie zwart/wit/grijs heeft voor veel commotie gezorgd: niemand hoort graag dat hij of zijn ouders niet bij wit, maar bij grijs hoorde, dat ze niet handelden op basis van onwrikbare morele principes, maar zich lieten leiden door toevallige omstandigheden en opportunisme.
Ook de mening van de auteur dat een NSB-er niet per se een slecht mens was, maar een product van de Nederlandse cultuur van gematigdheid en van de omstandigheden, is voor menig Nederlander onverteerbaar. Weinigen zullen appreciëren dat de auteur rijkscommissaris Seyss-Inquart, behalve hard en geslepen, ook een gevoelig, gelovig en intelligent man noemt (blz. 170).
Het kan ook gevaarlijk zijn uit enkele dagboeken conclusies te trekken voor heel de bevolking en uit de bloei van de industrie af te leiden dat de gewone mensen zich ook goed voelden.
Misschien richt hij ook te veel pijlen op de inmiddels bijna negentigjarige Lou de Jong (geboren in 1914), destijds medewerker van Radio Oranje, de spreekbuis van de gevluchte regering en daarom de 'Londense propagandist' genoemd. Die energie had hij beter besteed aan zijn wetenschappelijk onderzoek zelf.
Het boek zelf oogt saai en eentonig, zeker in de goedkope edities. Alleen de leuke versjes en de vele, zeer nuttige tabellen zorgen voor visuele afwisseling in de bladspiegel.
Die statistische tabellen zijn enorm waardevol: je krijgt meteen een heldere kijk op de militaire uitgaven, wapenproductie van Engeland, VS, USSR, Duitsland, Japan, het aantal Nederlanders dat de ariërverklaring aflegde, de joodse zelfmoorden, het calorieënverbruik, de inkomens, prijzen van levensnoodzakelijke goederen, gezinsgrootte, hoge geboorteaantallen, huwelijken, echtscheidingen, inboedels van woningen, winstpercentages van middenstanders en bedrijven, werkgelegenheid, spaartegoeden, handel met (bijna uitsluitend) Duitsland, ledentallen NSB (gemiddeld 30.000 vóór, 74.000 tijdens de oorlog), Nederlanders bij de Waffen-SS, joodse slachtoffers in Nederland (71 procent) en in de andere Europese landen (België 44 procent), sabotagedaden, bombardementen op Nederlandse steden, repressie, verkiezingen van 1937 en 1946. Jammer dat het register enkel personen bevat en geen groeperingen zoals NSB, Nederlandse Unie etc. In de literatuurlijst mist overigens het boven genoemde boek van Nanda van der Zee.
Jef Abbeel – (april – juli 2003)
Titel: Grijs verleden
Ondertitel: Nederland en de Tweede Wereldoorlog
Schrijver: Chris van der Heijden
Uitgeverij: Olympus/Contact & Veen, Amsterdam & Antwerpen, 2003
ISBN: 90-254-1589-X; € 15,- (achtste druk, goedkope uitgave)
blz: 470 p.
taal: Nederlands
kernwoorden: collaboratie, Nederland, verzet
beschrijving van de inhoud:
“Grijs Verleden” is een boek van Chris van der Heijden. Zijn boek verscheen in 2001, had veel succes en is daarom in een drietal goedkope versies heruitgegeven in 2003: nu dus 470 bladzijden voor €15,-.
De auteur geeft eerst een inleidend deel over het Interbellum (blz. 19-108). Dan behandelt hij in twee delen (1940-1942, 1942-1945) heel het oorlogsgebeuren (p. 109-342) en bekijkt tenslotte de reacties op de oorlog vanaf 1945 tot 2000.
In de twee delen over de oorlog legt hij uit hoe het Duitse bestuur in elkaar stak, hoe het aanvankelijk zacht was, maar dan harder werd onder druk van de oorlog tegen de geallieerden, welke vormen van collaboratie en verzet er waren, hoe kleine mensen en heel veel zwakkelingen vooral druk bezig waren met hun eigen zaken. Hij is niet mals in zijn bewoordingen: de houding van de overgrote meerderheid was er geen van 'luctor et emergo', ik strijd en ik kom te boven, maar van 'non luctor et emergo, sed fluctuo et fluo', ik vecht niet en kom niet te boven, maar ik dobber en blijf drijven (blz. 16 en 129).
Anders geformuleerd: zeer weinig Nederlanders hadden vanaf het begin de moed om krachtig nee te zeggen tegen de Duitsers; verreweg de meesten legden zich neer bij de toestand die hun overkwam. De consensus na de oorlog, belichaamd in het werk van De Jong, was er één van overwinnaars en gaf aan de toekomst een morele basis: wie fout was geweest, werkte hier niet aan mee. Die consensus bevorderde ook dat Nederland weer spoedig tot bloei kwam en bleef bloeien.
Los van het schuldvraagstuk, behandelen de delen II en III ook omstandig het dagelijkse leven. Met statistieken en dagboekfragmenten toont Van der Heijden, net zoals Klemann, aan dat de jaren '40-'41 normaal waren, in sommige opzichten zelfs beter dan de jaren '30, maar dat ze in het geschiedenisbeeld overschaduwd werden door de laatste, harde jaren.
Deel IV gaat over de verwerking of de naoorlogse bezinning over de vraag waarom zoveel joden omgekomen waren, over de diepere betekenis van de Tweede Wereldoorlog voor de geschiedenis van Nederland en van de wereld, over de uniciteit van de misdaden, het onvermogen om er in bepaalde omstandigheden iets aan te verhelpen. Hij verwijst daarbij naar Joegoslavië in de jaren '90.
Verder bespreekt hij de repressie, de uitgesproken straffen, het boek van Presser (“Ondergang”, 1965), het huwelijk van Beatrix en Claus, bekende Nederlanders (onder andere Luns) van wie later uitlekte dat ze NSB-er waren geweest of tijdens de oorlog aan de verkeerde kant hadden gestaan.
Beoordeling.
Chris van der Heijden schrijft vlot en geeft vooral een knappe, veelzijdige en tamelijk genuanceerde synthese van het dagelijks leven tijdens de bezetting. Hij synthetiseert ook het recente wetenschappelijk onderzoek, sinds Hans Blom en Jan Bank in de jaren '80 een eerste aanzet gaven tot een meer genuanceerde kijk.
De interpretatie zwart/wit/grijs heeft voor veel commotie gezorgd: niemand hoort graag dat hij of zijn ouders niet bij wit, maar bij grijs hoorde, dat ze niet handelden op basis van onwrikbare morele principes, maar zich lieten leiden door toevallige omstandigheden en opportunisme.
Ook de mening van de auteur dat een NSB-er niet per se een slecht mens was, maar een product van de Nederlandse cultuur van gematigdheid en van de omstandigheden, is voor menig Nederlander onverteerbaar. Weinigen zullen appreciëren dat de auteur rijkscommissaris Seyss-Inquart, behalve hard en geslepen, ook een gevoelig, gelovig en intelligent man noemt (blz. 170).
Het kan ook gevaarlijk zijn uit enkele dagboeken conclusies te trekken voor heel de bevolking en uit de bloei van de industrie af te leiden dat de gewone mensen zich ook goed voelden.
Misschien richt hij ook te veel pijlen op de inmiddels bijna negentigjarige Lou de Jong (geboren in 1914), destijds medewerker van Radio Oranje, de spreekbuis van de gevluchte regering en daarom de 'Londense propagandist' genoemd. Die energie had hij beter besteed aan zijn wetenschappelijk onderzoek zelf.
Het boek zelf oogt saai en eentonig, zeker in de goedkope edities. Alleen de leuke versjes en de vele, zeer nuttige tabellen zorgen voor visuele afwisseling in de bladspiegel.
Die statistische tabellen zijn enorm waardevol: je krijgt meteen een heldere kijk op de militaire uitgaven, wapenproductie van Engeland, VS, USSR, Duitsland, Japan, het aantal Nederlanders dat de ariërverklaring aflegde, de joodse zelfmoorden, het calorieënverbruik, de inkomens, prijzen van levensnoodzakelijke goederen, gezinsgrootte, hoge geboorteaantallen, huwelijken, echtscheidingen, inboedels van woningen, winstpercentages van middenstanders en bedrijven, werkgelegenheid, spaartegoeden, handel met (bijna uitsluitend) Duitsland, ledentallen NSB (gemiddeld 30.000 vóór, 74.000 tijdens de oorlog), Nederlanders bij de Waffen-SS, joodse slachtoffers in Nederland (71 procent) en in de andere Europese landen (België 44 procent), sabotagedaden, bombardementen op Nederlandse steden, repressie, verkiezingen van 1937 en 1946. Jammer dat het register enkel personen bevat en geen groeperingen zoals NSB, Nederlandse Unie etc. In de literatuurlijst mist overigens het boven genoemde boek van Nanda van der Zee.
Jef Abbeel – (april – juli 2003)